Decembergedachte | 21 november 2020

Het is ’s ochtends vroeg, ik loop van huis naar de bushalte in mijn geboortedorp en zodra ik aan het einde van het pad linksaf sla om over te steken zie ik hem al staan, mijn opa, achter het raam van hun slaapkamer.

We zwaaien.

Dat is de dagelijkse praktijk, ik zit in Rotterdam op school en mijn opa heeft mijn bus tijden opgeschreven, van zowel de heen als de terugreis. Ik hoef niet te zeggen als er iets verandert in de planning, hij staat er op de geplande tijd, ben ik er niet dan heb ik de bus gemist of is er iets veranderd in mijn rooster.

Ik heb veel herinneringen aan mijn opa en oma, mijn ouders hadden vroeger een bakkerij en toen mijn zus en ik klein waren gingen we in het weekend naar opa en oma zodat mijn ouders zich konden concerteren op de weekenddrukte van de bakkerij en winkel. Vrijdagmiddag na school werden we gebracht door mijn vader, later toen we wat groter waren gingen we zelf op de fiets. Op zaterdagmiddag, na sluitingstijd, kwamen we dan weer terug. We waren maar 24 uur weg maar wat beleefde we in de tijd veel! Ook later nog, toen ik al veel ouder was en niet meer kwam logeren. De mooiste herinneringen hebben we samen gemaakt, ingeprent zijn ze als heldere foto’s in mijn geheugen.

Dan is het is 24 december 1992, de dag voor kerst en mijn opa komt te overlijden, ik ben dan 17 jaar oud en zijn overlijden maakt een enorme indruk op me. Nog niet eerder in mijn leven is er iemand overleden die zo belangrijk voor me was. Ook dit staat me nog helder voor de geest.

En dan is er straks december 2020, een maand waarin mensen willen vieren en bij elkaar willen zijn, misschien nu nog wel meer dan anders. En zeer waarschijnlijk kunnen er dingen niet omdat onze gezondheid in gevaar is. En daar mee bezig moeten zijn, oplossingen bedenken, flexibel zijn , je kunnen verwonderen en verbazen, je kwaad maken, tegendraads zijn, klagen, respecteren, dat kunnen doen betekent dat je leeft. En dat besef, dit jaar misschien wel meer dan ooit, maakt dat ik denk aan de mensen die ik mis. Dat ik denk aan de mensen die ook iemand moeten missen. Ik doe dat ieder jaar sinds 1992.

Glimmende knieën | 11 november 2020

Ik zit op de fiets. Het is zo rond half elf ’s avonds en ik adem de frisse buitenlucht diep in. Het rinkelen van de telefoon klinkt nog na in mijn oren. Ik ben moe, heb zere voeten maar ook een brede glimlach rond mijn mond.

Het is helaas zover. Ik word gevraagd om bij te springen in de zorg. Iets met ’te’… Te veel zieke bewoners, te veel zieke collega’s, te veel werk voor te weinig mensen. Tijd om te hulp te schieten.

En daar sta ik dan. Volledig gehuld in de beschermende materialen.
‘Is het duidelijk wat je moet doen?’ vraagt een collega van de zorg.
‘Het belangrijkste is dat ze vanavond allemaal schoon en veilig in bed liggen,’ zeg ik.
De afgelopen drie jaar heb ik aardig wat ervaring opgedaan als mede-mantelzorger en ik ben er van overtuigd dat me het gaat lukken. De beste manier is om er aan te beginnen.

De telefoon gaat over. ‘Zuster, komt u me helpen?’
Natuurlijk kom ik helpen. Weer telefoon ‘Zuster…’ Natuurlijk. Telefoon. ‘Zuster.’ Natuurlijk. En zo gaat het maar door.
Ik heb een beetje het gevoel dat ik als nieuwe juffrouw voor een klas wordt uitgeprobeerd.  Ik moet er wel om lachen en ondertussen heb ik er al aardig wat meters op zitten van het heen en weer lopen naar verschillende kamers.

De avond vordert en het wordt rustiger. Ik neem nog een keer mijn lijstje door, want ik mag en wil echt niks vergeten. Het lijkt er op dat het me gaat lukken, er liggen al best wat mensen in bed die voldoen aan de vooraf door mij gestelde voorwaarden. Totdat ik de deur open doe van een mevrouw die eigenlijk nooit belt.

Ik vraag of ik haar al naar bed mag helpen en ze geeft aan dat ze dat fijn vindt. Ik help haar met uitkleden en ik merk op dat er waarschijnlijk iets meer werk aan de winkel is dan een schone nachtjapon en tandenpoetsen. Ik zeg: ‘Dat ruikt niet helemaal naar rozen.’
Ze lacht en zegt: ‘Ongelukje’.
Ik denk iets anders over het verkleinwoord dat ze gebruikt en besluit haar lekker te douchen. Veel is nieuw voor mij, waar staat wat, wat is ze gewend, in welke volgorde. Maar het lukt, ze ruikt ‘HEERLIJK, ECHT HEEL HEERLIJK’ naar eigen zeggen en ik denk dat de rest van de gang dat ook gehoord heeft.

Ik help haar naar bed en als ze met haar knieën opgetrokken in bed ligt zegt ze, voordat ik de dekens over haar heen, sla enthousiast: ‘Kijk nou! Mijn knieën glimmen helemaal’.
Missie geslaagd: schoon en veilig in bed.